Beek in 1540 door extreme droogte in lichterlaaie
Het jaar 1540 gaf ons land een van de heetste en droogste zomers in onze geschiedenis. Op 27 juli brak er in Hilvarenbeek een vreselijke brand uit; het hele dorp stond in lichterlaaie. De putten, sloten en riviertjes stonden kurkdroog zodat blussen ondoenlijk was. Het was dat jaar zo droog en heet dat al het graan al voor St. Jan (24 juni) gemaaid was en in de schuren opgeborgen. Veel mensen stierven door de besmettelijke ziekten die uitbraken na de droogte en men kreeg zware koorts, eilhoofdigheid en roode loop.
Het voorjaar 1684 was enorm droog. Tot juni had het geen drop geregend. Doordat alle putten en poelen uitgedroogd waren, was er geen bluswater meer. De inwoners waren daarom verplicht om voor de deur een cuyp ofte tobbe vol waters te setten met noch een leer die bequam en goet is. Vanwege de droogte was het ook verboden toeback te roocken in schuyren, stallen, schoppen en torffvelden. Verder mocht niemand op ten raedthuyse alhier soo boven als beneden eenigen toeback smoocken. Men mocht ook geen asse uitte huysen dragen. Licht mocht men alleen in ‘een bekwame lantaarn’ hebben. Overtreders werden bestraft met zes stuivers ten behoeve van de armen van Hilvarenbeek. Tien jaar later zou er toch een gigantische dorpsbrand uitbreken; de uitslaande dorpsbrand van 1694 was vooral voor de Gelderstraat desastreus.
De zomer van 1701 was extreem droog. De vennen op de gemeynte kwamen droog te liggen. Het dorpsbestuur nam maatregelen om het clandestien turf steken in te perken: dat de vennen op de vroente door quaetachtige menschen bij nachten ende ontijden werden uytgestoocken ende weghgevoert. Men ging niet alleen de uitgestoken turf publiek verkopen, maar ook de vennen in percelen af te leggen ende publieck te vercoopen.
De nachtvorst van 17 op 18 mei in 1724 bracht weer een misoogst, waardoor een derde van de wintergranen bedorven werd. Voor de Beekse schepenen werd de schade als volgt aangemeld: tweederde deel van de veltvruchten is bedorven en een groot gedeelte is alreeds affgemaeyt. Geld om nieuw zaaizaad te kopen had men niet. De Diessense boeren verklaarden zelfs dat er later door de grote droogte de weyen en beemden soo sijn bedorven, dat de meeste gedeelte van het vee haeren cost moeten gaen soecken opde vroente en heyde.
In de maand juli van 1794 werd enorm geklaagd over de aanhoudende droogte en hitte. Beek was nog lang niet hersteld van de grote dorpsbrand van 1792. Het voedsel voor mens en dier werd erg schaars. Bovendien werd Hilvarenbeek nog door iets anders bedreigd: dat dewijl in deze omstandigheden van tijden, zomwijlen binnen deze plaatsen onverwagt fransche troupen mochten koomen. Ze zouden nog even op zich laten wachten en wel tot 27 augustus. Via de vriendelijk gestoffeerde Roovert marcheerden 30.000 Fransen … vrolijk Hilvarenbeek binnen!