Beekse geneesheer richt sigarenfabriek op in 1898
Henricus Jacobus Scheidelaar werd op 3 januari 1884 benoemd tot gemeente-geneesheer in Hilvarenbeek. Hij was op 3 december 1853 in Willemstad op Curacao geboren. Met zijn vrouw Dorothea Hoosemans uit Leeuwarden ging hij aan de Markt in het huis van dokter Piet de Lang wonen, die op de Dunsedijk verongelukt was. Hij was de eerste echte ‘arts’, terwijl zijn voorgangers zich nog bezighielden met het ‘water kijken’! In die tijd hadden bakers en buurvrouwen nog de leiding bij bevallingen. Henricus Scheidelaar was ook aan de universiteit afgestudeerd.
Op 26 juli 1898 kwam er een ingezonden brief bij de gemeente binnen: de heer Scheidelaar kreeg een bezoldiging van f 840,- per jaar en dan diende hij zich onverdeeld met de zieken bezig te houden. Volgens de bezorgde briefschrijver, de sigarenfabrikant Van Loenhout, was dat in de toekomst onmogelijk door het oprichten eener sigarenfabriek met al den kommer en zorg van zaken bezet. Bovendien beurde Scheidelaar ook nog f 600,- voor de armenpraktijk. Het bleek nu dat de meeste Bekenaren geen gebruik maakten van de diensten van de gemeente-arts. Kortom: men wilde een goedkopere arts, die zich zeker niet bezighield met het fabriceren van sigaren!
Wethouder Kuypers vond ook dat het oprichten ener sigarenfabriek niet dan in het nadeel zijner patiënten kan zijn. Een ander raadslid was van mening dat de arts rustig zijn geld op die manier mocht beleggen, terwijl een deskundige zijn zaak zou beheren. Bovendien: de fabriek was slechts in aanbouw. Over gezondheid werd met geen woord gerept! Men moest eerst maar eens afwachten of de medische zorg wel slechter werd.
Bovendien deelde raadslid Van der Poel mee dat het beheer van de sigarenfabriek aan een deskundige zou worden overgelaten. Men besloot het traktement van f 600,- voor gemeentediensten op te zeggen en een tweede arts te benoemen. Er werden verschillende advertenties geplaatst, het bedrag werd verhoogd tot f 840,-: niemand kwam opdagen! Nu was de gemeente de sigaar! Men benaderde Scheidelaar opnieuw en die kwam met enkele voorstellen: aanstelling voor twintig achtereenvolgende jaren, een jaarwedde van 1000 gulden, kosteloos bijstand verlenen aan de armen, lijkschouwing verrichten, driemaandelijkse koepok inenting en schutters keuren. Het probleem werd zichtbaarder toen op zondag 13 november een kind kwam te overlijden zonder geneeskundige hulp. Ook het lijkje werd niet geschouwd.
Nu werd de veldwachter gestuurd om hem uit te nodigen voor een spoed vergadering; hij was genegen meteen ter vergadering te verschijnen. Er werd wat gedokterd aan het salaris, aan de periode van aanstelling en aan het begrip ‘armen’! Uiteindelijk kwam men tot een akkoord terwijl hem nog fijntjes werd meegedeeld dat hij de andere inwoners billijk moest behandelen. Maar hij antwoordde boos: “Dat weiger ik beslist. Je mag me niet aan banden leggen”! De sigarenmaker-dokter zou op 27 augustus 1921 … zijn ‘rookgordijn’ oplossen!