Belgische vluchtelingen in Beek en Esbeek in 1914

Het is nu ruim 100 jaar geleden dat in de Eerste Wereldoorlog de wapens werden neergelegd. Exact op 11 november 1918 om 11 uur zwegen de kanonnen aan het front. Na een lang stilzwijgen schijnt de belangstelling naar de ‘Grote oorlog’ alleen maar toe te nemen. Hoewel Nederland een neutrale positie innam werd in de grensdorpen toch wel de nodige voorzichtigheid betracht. Zo moest op de kerktorens van Beek en Esbeek een speciale vlag geplaatst worden, zodat de Nederlandse piloten gewaarschuwd werden dat de Belgische grens naderde. De nieuwe regeling om uitbreiding van het paardenbestand tegen te gaan kwam slecht over. Verder viel de maatregel ‘jachtverbod in de grensstreek’ niet in goede aarde, waardoor zowaar enkele ‘konijnenbunkers’ werden aangelegd! Op 13 augustus 1914 werd in onze gemeente een burgerwacht ingesteld, omdat de hier gestationeerde marechaussees onder de wapenen geroepen werden. Dat zou gebeuren op 8 september 1914: algehele mobilisatie. De Beekse telefoniste had het er druk mee. Op 21 september 1914 vroeg zij een vergoeding vanwege buitengewone diensten tijdens de mobilisatie bewegingen.
Sinds 1890 verzorgden de Zusters van het Belgische Berlaar (nabij Lier) het onderwijs op de Lagere School voor meisjes in Poppel. Toen de Duitsers in 1914 de Belgische Kempen binnenvielen stroomden wel bijna 1500 vluchtelingen naar Poppel. Onder hen ook een zestigtal zusters uit het moederhuis van Berlaar. In oktober naderden de Duitsers ons buurdorp ‘rücksichtslos’, waardoor de nonnetjes genoodzaakt waren opnieuw hun rokken te lichten en met de tram naar Esbeek te vluchten. Gelukkig was pastoor Priems genegen de groep ´zeer jonge zusters´ barmhartig op te vangen in het parochiehuis of patronaat, dat in 1907 door zijn voorganger Van Gils was gebouwd.
We hebben ook de Beekse families weten te achterhalen bij wie in oktober 1914 gevluchte Belgische arbeiders en boeren onderdak vonden. In Esbeek kwam een brouwersknecht uit Hamont bij Jan Cornelis Schellekens ‘alias Kaai’ in de Dorpsstraat terecht. Bij de aannemer Willem Rosch in de Trambaan konden twee arbeiders uit Malderen en Putten aan de slag. Op de Esbeekse Steenfabriek aan de Esbeekseweg mochten verschillende Belgen in het zweet des aanschijns hun handen uit de mouwen steken en hun vrijheid verdienen.
De gedeserteerde soldaat Josephus Broeckx kon veilig en gastvrij inkwartieren op Dun bij zijn familie op de latere Bockenreijder. Cornelis van Raak van Cafė Kerkzicht ontfermde zich over drie vluchtelingen uit Schriek. Het Landgoed De Utrecht ruimde zelfs de houten Polderkeet voor de werklieden uit 1911 in om meer dan vijftig vluchtelingen aan het werk te kunnen zetten. Daarom wordt de nabij gelegen boerderij van familie De Graaf nu nog de ‘Barak’ genoemd. In de Zes Woningen werd een compleet gezin ondergebracht.
Gedurende zeven maanden werden de reeds genoemde Poppelse zusters door de Esbeekse pastoor en ook door toedoen van de Beekse burgemeester De Rooy warm, gastvrij en liefdevol opgevangen. Hadden deze ‘novicen’, die allen de ‘rijpheid van karakter bereikt hadden’ voor alle veiligheid eigenlijk niet beter negen maanden kunnen blijven in het dorp dat voortaan in november … ‘immer Deutschland’ heet?