De ontginning van de Roovertsche Heide in 1903
De Roovertsche Heide aan de Belgische grens ligt hoog ten opzichte van de omgeving. Begrijpelijk, want het rust pal tegen de waterscheiding aan. In het zuiden is het niveau 25 meter boven N.A.P. Dit loopt af tot 19 meter in het noorden. De hoge stuifzandrug ligt op 27 meter boven N.A.P. Juist aan de oostkant van die heide loopt een belangrijke geomorfologische breuk. Ten oosten van de breuk ligt het middenterras van de Maas en westelijk het hoogterras van Maas en Rijn. Door gigantische ontbossingen door de mens ontstond in de Middeleeuwen omstreeks de twaalfde eeuw de heide en die konden de Esbeekse boeren voor hun bedrijfsvoering tot omstreeks 1900 goed gebruiken. Meteen kwamen er grootscheepse ontginningen. De armlastige gemeente kon de opbrengsten uit de verkoop van die voormalige gemeynten, sinds mensenheugenis bijna gratis in gebruik door de boeren uit de omgeving, goed gebruiken voor haar nieuwe projecten. En ze hoefden echt niet te adverteren!
In 1893 ontstond in Utrecht de ‘Oranjebond van Orde’. Veel geld kwam van de ‘Kwart-gulden Vereeniging voor Heideontginning’. Nadat in Assen en Apeldoorn grond werd aangekocht was in 1903 de Esbeekse heide aan de beurt. Het piepjonge Landgoed De Utrecht had voorlopig even woeste gronden genoeg. De Heidemij voerde de werkzaamheden uit en grote groepen werkelozen met trekossen werden aan het werk gezet. In 1917 was reeds een kwart van het immense gebied ontgonnen. In 1923 werden zowel de Oranjebond als de Kwartgulden Vereeniging opgeheven. Ten slotte droeg de Heidemaatschappij de Roovertsche Heide in 1975 over aan het Brabants Landschap.
Aanvankelijk was Cornelis Sissingh zowel houtvester op De Utrecht als op de Oranjebond. In december 1910 maakte hij de balans op van de jonge ontginning toen nog Oranjebond genoemd. Ten westen wordt het terrein begrensd door een aantal particuliere eigendommen, grotendeels uit heidevelden bestaande, met hier en daar een slecht groeiend dennenboschje. Deze particuliere terreinen vormen een strook van 500 meter breedte tussen het terrein en de Belgische grens. Sissingh bedoelde hier de historische ‘onderhoudsvakken’. Aan de dorps- en landsgrenzen mochten plaatselijke boeren gratis stukken grond bewerken. Zij moesten dan wel de grens, vaak een wal met gracht, gratis onderhouden. Tussen Esbeek en Diessen/Baarschot lagen ook eeuwenlang zulke ‘onderhoudsvakken’.
Over het terrein liepen eeuwenlang talloze karsporen, waarover de boeren steeds hun plaggenvelden trachtten te bereiken. Verder lag er een vrij nieuw fietspad over het terrein: de verbinding van Poppel met Esbeek. Het vormde tijdens de Esbeekse parochiestichting tevens de grens tussen de Beekse en de Esbeekse parochie. Pastoor Jurgens noemde het toen Weldes Spoor en tegenwoordig, het loopt dwars door Papschotten, hoor je wel eens de toepasselijke naam het ‘Wortelpaadje’ voorbij komen.
Een klein gedeelte van het overtollige water werd afgevoerd door eene waterleiding nabij het Zand. Sissingh doelde hier in al zijn onwetendheid op de oorsprong van de oude Mierbeek, die men stroomopwaarts ook wel IJsselrijth noemde. Het noordoostelijk gedeelte van de nieuwe ontginning zou via een te graven sloot op de Roodloop afgewaterd worden.
Van de aangetroffen vegetatie had Sissingh, hij woonde aanvankelijk in de Houtvesterswoning en later onder de Brandtoren op De Utrecht, wel erg veel verstand: dopheide, zonnedauw, wolfsklauw, struikheide, bentgrassen, gentiaan, orchidee, tormentillen, rendiermos, kruipwilg, vliegenvangertjes en helmplanten. De hoofdwegen werden tien meter breed en via zijwegen ontstonden er vakken van dertig hectare. Elk vak werd onderverdeeld in stukken van zes ha
waarin ‘dunningswegen’ werden aangelegd. De houtvester ir. Cornelis Sissingh werd bijgestaan door een bosbaas, aanvankelijk de heer Slik. De zeer oude ‘doorn’ (=langgerekte zandheuvel) ten zuiden van zijn woning werd later ook begrijpelijk ‘Slikkenberg’ genoemd. Hij had zijn intrek mogen nemen in het opnieuw opgebouwde huis met ossenstal genaamd het ‘Zand’. De laatste bewoners van dat boerderijtje aan de rand van de oude Esbeekse Gemeynt waren leden van de Esbeekse familie Van Raak. Het pand werd twee keer door brand verwoest. De oorsprong van dit agrarisch bedrijf gaat zeker terug tot de veertiende eeuw en het lag aan een oude Esbeekse dorpsuitbreiding de Clapstaard genaamd. De boerderij werd allereerst hoeve ten Doorn en later hoeve Gracht genoemd. Dat die stuifduinen, in de jonge ontginning Roovertsche Heide of Oranjebond, al zo oud zijn is voor velen … wel even ‘slikken’!