De zware Beekse pestepidemie van 1669

In 1606 maakte de notaris buiten aan het raam van de Rode Leeuw het testament op

De Franse onderzoeker Yersin ontdekte pas in het begin van de twintigste eeuw de pestbacil, die daarna ook wel Yersinia pestis werd genoemd. Deze bacterie veroorzaakte een uiterst besmettelijke infectieziekte, waarvan twee hoofdvormen kunnen worden onderscheiden: de longpest en de builenpest. Longpest wordt overgebracht van mens op mens door besmet speeksel uit de longen. Longpest is in honderd procent van de gevallen in enkele dagen fataal. Bij de builenpest verloopt de besmetting via een vlooienbeet. Hier was een kleine kans op overleven, maar als de lymfeklieren eenmaal uitgroeiden en etterden bezweek de patiënt meestal na zes dagen door hevige pijnen en acute bloedvergiftiging. Andere namen voor de pest waren ook wel: haestige sieckte, rotkortsen, roode loop of Gave Gods.
Niclaes Maes, schrobber bij de pest zieken, werd in 1521 gearresteerd in Beek. ’s Nachts had hij in Moergestel deuren, klinken en putzwengels besmet dair hy wyste dat rijcke luyden woirde besmet metten vreyssem (= besmettelijkheid) vanden dooden luyden. Voor straf werd hij in Den Bosch gemarteld en op 18 mei verbrand! Beek kende verder grote epidemieën in 1531, 1556, 1586 en 1606.

In 1592 sloeg de hele bevolking van Hulsel op de vlucht. Het dorp bleef desolaat achter! Om niet besmet geraakt te worden bleef de Beekse notaris Ghijsbrecht van den Nieuwenhuysen in 1606 buiten staan om het testament voor de zieke Hesterken Otten in de ‘Rode Leeuw’ op te maken: ende heeft Hesterken met claere ende verstaende woorden uyt haeren huyse geroepen. Tijdens de uitbraak van 1625 werden besmette kinderen in Beek op het kerkhof in gebouwde pesthutten in quarantaine gebracht. In dat jaar stierf bijna iedereen op Tulder. Ook de Tulderse ossenaar, de knecht Doofs Diercxsone en de meid Maecken Geerlincx ‘krepeerden’ en bezweken aan de besmettelijke ziekte. Het toenmalige recept tegen de pest had blijkbaar niet geholpen: neempt een haesnoot, daer een gat in is, ende doet die vol quicksilver met groen oft root wasch toe. Dit kleinood moest men dan in een doexken oft cusken genaijt aan de hals hangen.

In 1668 werden drastische maatregelen genomen om de pest in onze omgeving in te dammen. Zo mocht men geen zieken in huis ontvangen en herbergen, maar de Bekenaren mochten op de heide wel hutten bouwen. Honden en katten moesten worden opgesloten: bij gebreecken vandien mag eenieder honden ofte catten doodschieten! De Beekse chirurgijn Michiel van Campenhout werd in 1668 in Brussel aangesteld als pestmeester. Op 27 juli 1669 werd in Beek ook een pestmeester aangesteld om het root melesoen te bestrijden. Deze Beekse pestmeester, Jan van Campenhout die chirurgijn en herbergier in de Swaen was, bezweek in 1669 zelf aan de pest. Hij stond in de buurt bekend als een cloeck ende verstandich chirurgijn.
De drie kinderen van Hendrik Kemps uit Hilvarenbeek, Hendrik, Adriaentje en Maayke, werden tegelijk begin november 1669 begraven. De spullen en kleding werden verbrand; ze hadden een huis met hofje aan de zuidkant van de Peerde Straete.

In Riel en Westelbeers bezweken eveneens veel mensen aan de ziekte. Ook in Esbeek vielen verschillende slachtoffers. Op 23 mei 1669 stierf Lysken van Hoof aan de contagieuse sieckte en op 6 juni haar zuster Hendricksken. Op 27 juni 1669 bezweek hun broer Jan van Hoof: het waren de kinderen van Adriaen Jansse van Hoof. Op 20 november 1669 stierf de buurman Willem van Hacke. Allen woonden op het Hoogeind. Bijna twintig jaar eerder, het Esbeekse rampjaar 1719, vielen er in ons dorp 63 doden. Zij bezweken allen aan de rotkoorts: van pestbuilen tot bloedzweren. De toevoerwegen naar Beek werden door soldaten afgesloten en net buiten het dorp vonden er voedseldroppingen plaats.

In 1736 sloeg het noodlot wederom genadeloos toe in Esbeek. Begin oktober berichtten enkele inwoners dat aldaer seekere besmettelijke siekte, welke in den rooden loop bestaat, regeert. De ziekte was hier reeds tot in verscheidene woningen ‘doorgebroken’ en had al veel dodelijke slachtoffers geëist. Men vernam dat een zekere mr. chirurgijn Willem Versteeg uit Werkendam redding kon brengen. Hij werd ontboden en op 8 oktober arriveerde hij op het Beekse raadhuis. Op 9 oktober bezocht hij Esbeek en meteen had hij zijn plan klaar: smorgens een remedie met twee keer een romer wijn en smiddags kalfsbouillon. De slachter Adriaan Rombouts leverde een geslacht kalf en een schaap. Daniel van Poppel, hij woonde in de herberg aan de Mostaard, moest vant selve vlees eene behoorlijke soepe kooken en prepareeren. Cornelis van de Gouw werd aangenomen om de Esbeekse zieken op te passen. Hij moest hen ook het vereiste recept aanbieden, waarvoor hij elf stuivers beurde. Bovendien kreeg hij drie gulden vanwege het feit dat hij twee keer naar Werkendam was gereisd: een keer om mr. Versteeg te spreken en een keer om medicijnen te kopen. Op 11 oktober beval de Beekse Drost om het recept van doctor Bols te Turnhout op te halen. Het waren zes porties om door de sieke tot stuytinge van hare qualen te worden ingenomen. Meester Willem Versteeg kwam met een rekening van ruim 51 gulden aanzetten! Vanwege ‘verteringen’ wilde men slechts 30 gulden betalen. Uiteindelijk moest Anthony Swagemakers van de Tulderhoeve 40 gulden in gereedheid houden. Dokter Roeykens uit Oirschot, die Esbeek meerdere malen bezocht, declareerde ook nog ruim 10 gulden. De laatste rekening die we nog moeten vereffenen is die van de Esbeekse Mestfabriek, die destijds veel politiek stof deed opwaaien. Doch nu die is gaan liggen krijgen wij als stank voor dank dagelijks gratis een vloedgolf aan fijnstof. Maar, is dat geen excellente drager voor … bacteriën, zoönosen en virussen!