Een rijkelijke begrafenis op Groenendaal in 1646

Op 16 en 17 september 1646 werd de plechtige uitvaart op Groenendaal gehouden

Wouter Lodewijcx Verrijt was rentmeester van het Beekse kapittel. Daarnaast werd hij benoemd tot hoofdman van het Sint Jorisgilde. Verder was hij steenbakker en vooral molenaar, waardoor het hem voor de wind ging. Op 5 maart 1597 kocht hij het totaal uitgebrande Groenendaal, dat hij weer fraai uit de puinhopen opbouwde. Hij was getrouwd met Elisabeth Janssen de Crom. Zijn zoon Peter werd in Beek schepen en verdiende de kost als herbergier, bierbrouwer en olieslager in de Oijvaersnest. Hier zou zijn zoon mr. Lambrecht Verrijt zich als chirurgijn vestigen. Zijn andere zoon was de rijke Beekse kanunnik Sebastiaen Verrijt. Hoewel hij na zijn studie in Leuven een huis in de Priesterstraat bezat moest hij als balling toch enkele jaren uitwijken naar Poppel. In maart 1644 kocht Sebastiaen het ouderlijk huis Groenendaal voor 7000 gulden.

Nadat vader Verrijt in september 1646 gestorven was besloten zijn zonen Sebastiaen en Peter er een mooie begrafenis van te maken op Huize Groenendaal. Behalve een aantal kinderen en het benodigde personeel waren er 163 genodigden op de uitvaart die gehouden werd op 17 en 18 september. Blijkbaar had men het overlijden al een tijdje zien aankomen.
In juli had men al vijf ‘hamelschaepen’ gekocht en ruim zestig ‘kiecken’ die men met boekweit van Cornelis Mollen en haver van Geraert Hesselmans wist vet te mesten. Verder had men 10½ pond was aangeschaft om achttien kaarsen te maken. Er was twee pond was over en die kon men goed voor de volgende begrafenis van hun moeder gebruiken! Willem van Liempde had twee vette runderen geleverd die werden geslacht door Adriaen Bonaers. Bij Rijsbosch en Van Trier werden enkele tonnen bier gehaald.

Op 5 september waren er al boodschappen gedaan in Antwerpen: gezouten zitroenen, corinthen, rijs, peper, gimber, foelly, cruytnagel, nooten, caneel, brootsuyker, anijssuyker, bancketsuyker, suykercandy, soffraen, bancketkoecxkens, bisquiet, franschen wijn. Peter Mollen beurde ruim vier gulden voor de vracht. Ook Karel Faessen had een karvracht tarwe met ‘pesternaken en acht potten azijn’ gehaald. Mr. Jan den Kok en zijn vrouw hadden vijf dagen nodig om alles goed te bereiden.
De koster Abraham Wilms, die ook de ‘gracht’ gegraven had, had het ‘baarkleed’ gemaakt van swarten bay en wit laken en Mathijs Bijls beurde twee gulden en vijftien penningen voor het maken van de doodskist. Wouter Beersmans mocht het ‘vigilie’ lezen. De pastoor Guilliam de Metser zou ten slotte voor vijftien gulden nog ‘vijftich zielemissen celebreren’. Alles bij elkaar kostte deze begrafenis, er kwam wat geld terug voor vlees, runderhuiden en schapenvellen, 262 gulden, 15 penningen en 8 stuiver.
Tijdens de begrafenis van ‘moeder Verrijt’ het jaar daarop op 2 en 3 april 1647 werd alles nog eens dunnetjes overgedaan voor het bedrag van 149-13-0 gulden. Nu stonden er slechts twee witte keesen op het menu. Lieten de 120 gasten zich dan toch … de kaas van het brood eten?

Vergelijkbare berichten