Het eerste Beekse raadhuis aan de Markt in 1849

Sinds de gemeentelijke herindeling heeft de bouwkoorts van nieuwe raadhuizen flink toegeslagen in onze omgeving. Ook de nieuwe gemeente Hilvarenbeek was volgens ingewijden toe aan een nieuw pand. De vaak karakteristieke voormalige onderkomens van de geannexeerde dorpen kregen vaak een andere bestemming. In Hilvarenbeek werd de nieuwbouw echter gekoppeld aan het huidige raadhuis. De basis van dit derde Beekse raadhuis werd gelegd in 1849, toen een reeds bestaand pand gekocht en verbouwd werd.
In feite werden twee huizen gekocht, beide van de weduwe Adriaan de Lang. Op 11 september 1849 verwierf de gemeente huis, erf en tuin groot 15 roeden 80 ellen staande nagenoeg tegenover het midden van het Marktplein. Het betrof sektie D nrs. 805 en 806. De prijs was f 3050,-. Het grote huis zou gebruikt gaan worden als onderkomen voor de ambtenaren. Het aanpalende kleine huisje kreeg de functie van wachthuis, gevangenis en berging van de brandspuiten.
De inrichting mocht niet hoger uitvallen dan f 1000,-. Bovendien moest voor dit bedrag ook nog het oude raadhuis aan de noordkant van de kerk worden afgebroken! De verkregen tuin zou verhuurd worden. Helaas was dit een druppel op een gloeiende plaat. In 1846 was Gedeputeerde Staten nog zo galant om Beek f 600,- te lenen in de vorm van een renteloos voorschot.
Momenteel staat de gemeente op zijn zachtst gezegd financieel ook niet erg sterk. Maar in het midden van de negentiende eeuw had Beek nog de beschikking over enorme woeste gronden. Doch in die tijd beschouwde men dat niet zo zeer als een rijkdom: ruim 40.000 bunders inculte grond, waarvan een groot gedeelte geen het minste voordeel aan de gemeente, noch gerief voor de ingesetenen oplevert. Ook had men nog de beschikking over ruim 52 bunder ‘Voorpotingen’; stroken grond tussen boerderijen en gemeentewegen die huiseigenaren konden huren. In het jaar 1846 had Beek een schuldenlast van f 9600,- met een jaarlijkse rente van f 384,-.
Ook het ‘tractement’ van de bestuurders der gemeente werd herzien! De burgemeester kreeg 250 gulden per jaar. Hij moest ook de schouw voeren en de lotelingen van de Nationale Militie begeleiden. De twee wethouders beurden jaarlijks elk 25 gulden en de secretaris 270. De plaatselijke ontvanger was goed voor f 115,-. En wie van plan was om de belasting niet te betalen kreeg meteen de veldwachter J. M. Pouli op zijn dak. Hij kreeg de opdracht als deurwaarder op te treden tegen wanbetalers. De eerste nieuwe belasting die in het nieuwe raadhuis werd ingevoerd was de hondenbelasting.
Meteen nadat het gemeentehuis in gebruik werd genomen streefde men in april 1850 orde en netheid op de Markt na: de ingesetenen welke hoopen voor hunne huizen op de Markt nederleggen zullen worden genoodzaakt die weg te ruimen. Wat is er mooier dan een nieuw gemeentehuis … met ‘goede raad’!