Het Tulderse Broekeling met zijn unieke Bijenschans uit 1387

Sinds mensenheugenis is de heide het domein van de bijen geweest. Gedurende de Middeleeuwen waren bijenwas en honing als verlichtingsmiddel (waskaarsen) en zoetstof van zeer groot belang. De pachter van de Tulderhoeve moest tot in de zestiende eeuw elk jaar 10 pond was betalen, terwijl hij de honingproductie en de bijenzwermen met de eigenaar moest delen. Het oudste contract, uit 1387, laat zien dat de pachter elk jaar 13 mud rogge diende te betalen. Jaarlijks kwam daar een heffing van 10 pond was bij en dat werd later drie gulden. Bijna alle Beekse en Diessense boeren hadden enkele bijenkorven ofwel biestocken. In boedelbeschrijvingen treffen we ook bijenhallen, bijenstoelen en bijenkleden aan. Zelfs ambachtslieden hielden bijen. Zo had de wagenmaker Hendrik de Hont in 1721 in de Gelderstraat 32 stokken. De vleeshouwer Jan Wuestenborchs bezat in 1687 ses biestocken met de hall. Natuurlijk waren er in Esbeek ook gespecialiseerde imkers zoals Dierck Aertss van Dun omstreeks 1580. Zijn nakomelingen zouden de naam ‘Biemans’ gaan voeren. In 1623 leed de Esbekenaar Peter Adriaens van Dun door een brand zware schade, soe in zynen huysinge als bieën.
Sinds de achttiende eeuw kwamen de bijenstallen in zwang. Het waren eenvoudige gebouwtjes die beschutting boden tegen regen en wind. In die hallen stonden de korven of ‘stokken’ op stellages (stoelen) opgesteld. In 1720 stonden er 35 stokken op Tulder. Na 1860 zou de houten bijenkast het als wooneenheid gaan overnemen van de zwakke bijenkorf van roggestro. De oudste plaats waar de korven werden gestald zijn de bijenschansen. Officieel is er in Nederland nog maar één originele bijenschans over. Maar daar is enkele jaren geleden verandering in gekomen. De gevonden schansen binnen de oude wallen in het Esbeekse Broekeling kunnen best begin veertiende eeuw zijn aangelegd. De bijenschans op de Naardereng bij Huizen was tot nu toe nog het enige monument. Deze bijenschans is aangelegd in een oude leemkuil. De drie schansen bij Broekeling liggen keurig tegen de buitenwal van het voormalige ingegraven Breuckelen.
De pachter van de Tulderse Hoeve gebruikte Broekeling om op de gevormde beemden hooi te winnen en turf te steken. Door de omwalling kon het geheel door de twee stroompjes die er door liepen bevloeid worden. De bijenschans bestond uit een bijna carrévormige aarden wal. De grootte was ongeveer tien bij twintig meter. De opening was gericht op het oosten, waardoor de vroege zon de korven mooi opwarmde en de bijen snel actief werden. Op de wal zorgde de begroeiing dat de latere sterke zon de korven wat verkoeling bood. Het geheel bood ook beschutting tegen de wind. Terwijl in de lente talloze voerlieden naar Holland reden met bijstocken om op de blommen te vliegen, vond in de nazomer de omgekeerde trek plaats. Honderden ‘biestokken’ gingen naar de Tuldersche Heide. Dat bracht uiteraard veel vertier en daarom werd op 17 september daar kermis gehouden. De mede, een alcoholische drank die door de imkers werd geproduceerd, werd tegen het eind van de Middeleeuwen door wijn verdrongen.
Pas omstreeks 1930 werd het nog steeds omwalde gebied rondom de bovenlopen van de Hoogeindsebeek, de Witrijt en de Biesrijt, door de Goirlenaar Van Puijenbroek met het oog op de eendenjacht onder water gezet. Deze fanatieke jager en grootgrondbezitter liet de aarden walletjes gelukkig onaangeroerd. Ook de latere eigenaar Landgoed De Utrecht had er weinig belang bij om dit alles tot cultuur te brengen; geen rendement! Na enkele goed onderbouwde historische tips van de voormalige Werkgroep Heemkunde Esbeek nam De Utrecht enige jaren geleden gelukkig het initiatief, samen met de actieve vrijwilligersgroep ‘De Bonte Spechten’, om deze historische bijenschans nieuw leven in te blazen. Elk voorjaar zoemen de darren en werkbijen nu vol levenslust hun rijke nectar-toekomst tegemoet, maar Werkgroep Heemkunde Esbeek heeft wegens gebrek aan financiële middelen (en een koningin of moer!) haar vleugels definitief ingeklapt en … haar laatste adem uitgeblazen.