Het verdwenen Keurboek van Beek van omstreeks 1590
Tot 1900 werd Hilvarenbeek met zijn gehuchten nog omringd door immense heidevelden en woeste gronden. Het gebruiksrecht daarvan hadden de bewoners reeds op 31 augustus 1331 op papier veilig gesteld gekregen door de hertog van Brabant. De inwoners van De Mierden waren hen enkele dagen voor: 19 augustus 1331. Die hertog bleef wel eigenaar van die gronden. Die gemeynten, vroenten of aarden moesten natuurlijk goed beheerd worden. Daarvoor werden gezworenen aangesteld die toezicht hielden met de regelgeving in de hand. Volgens het recht van de schepenbank kregen de vrijheden hun keurbevoegdheid in het zogenoemde Keurboek.
Bladel kreeg zijn Keurboek op 10 juli 1598. Ravels bezat het al met 54 bepalingen vanaf 31 september 1552. Poppel en Weelde kregen dat ‘anterieur reglement’ in 1661. Zij stelden dat het die van Beek en Esbeek onder andere verboden was: torff steken, heyde mayen, beesten ofte schapen hoeden ofte weyden, leem ofte cleije graeven, rus ofte bleeckelinck steken.
In sommige Keurboeken werden ook regels opgenomen met betrekking tot het houden van de wacht. Hooge Mierde, Lage Mierde en Hulsel kregen hun Keurboek op 16 juli 1654. Het Keurboek van Beek en Esbeek is helaas verdwenen. Vele waardevolle archiefstukken zijn in de loop der jaren door brandstichtingen en plunderingen verloren gegaan. De waardevolle Rooboecken, met daarin alle percelen met hun eigenaren, namen en oppervlakten zijn eeuwen geleden al verdwenen. Wel hebben we nog de Aenstellinghe van Breuckmeesters dat werd aangelegd op 3 juni 1687. Een breukmeester kon de bewoners boetes opleggen wanneer zij de gemene gronden verkeerd en niet volgens de voorschriften gebruikten. Een ‘breuk’ betekent hier: boete. Jacob van Kempen was de eerste bekende breukmeester.
Zo mocht hij iedereen een boete van 12 schellingen opleggen bij misbruijck met ontijdich torffsteecken ofte hey maeijen. Zij die toch zand op de heide haalden betaalden zeven stuivers. Boeren die hoornbeesten (runderen) hielden mochten zes dagen torven; anderen maar drie dagen.
Op het slaan van groestorf, turf bestaande uit gras, mos en waterplanten aan de rand van uitgedroogde vennen, werd streng de hand gehouden. Dan had men nog het onderscheid tussen putrussen, vorstrussen en gragtrussen. Dat waren respectievelijk plaggen ten behoeve van de putwand, de nok van het dak en de sloot- en grachtkanten.
Verder mocht men geen schijten rapen in de Flaesputten: geen mest van vee rapen. Ook moest men de waterlaten schoon maken: de wijte van de Aa tot de Koeijvoort moest 7 voeten zijn.Tot slot werd bepaald dat niemand in eenige vennen die tussen het Goor ende Flaes gelegen sijn eenige torff sal mogen steeken, maar wel vorstrussen. Het Schutreglement, bedoeld om loslopend vee op te sluiten, werd op 5 november 1805 opnieuw samengesteld. Dit was nodig in verband met de afsplitsing van Westelbeers uit de Vrijheid Beek. Misschien komt er binnenkort nog … een keur aan ‘samenvoegingen’!