Hof ’ten Einde’ erg gastvrij voor kanunniken in 1396

Andreas Schotel en de gezusters Hendriksen woonden lange tijd tegenover 'ten Einde'

Op het Esbeekse Spaaneind staat een prachtige oude linde. Pal daar achter stond reeds eeuwenlang eerder het Hof ten Eynde neven den Eyndschen Dijck. En dat was de middeleeuwse aarden wal die er fragmentarisch, gedeeltelijk op de camping, nog steeds ligt. De eerste vermelding dateert van 1390. Toen trouwde Yda Henrics van der Spaendonck met Esbekenaar Heynric Jans van Arendonck. Yda verwierf hoeve de Clapstert en Heyn bezat bovengenoemde Hof ten Eynde. Deze bewoner werd tweemaal wegens een delict veroordeeld. In 1399 kreeg hij een boete van een gulden vanwege het vergraven van een ‘Waterlaet’. In 1419 betaalde hij zelfs tien gulden, terwijl er twijfel bestond over die overtreding. De Esbekenaar kwam vanuit Beek met een paard in Oisterwijk aan. Het paard was niet zijn eigendom, maar hij had het genomen bi sinen huys, dair voir dat hi van dieften gevangen wiert. Diefstal was in die tijd bijna de zwaarste overtreding!

De hoeve was in de Middeleeuwen ook uitvalsbasis voor grote jachtpartijen op de immens ontstane heide. In 1396 moest hertogin Johanna van Brabant er zelfs aan te pas komen om middels een oorkonde te bemiddelen: het jachtgezelschap moest een dag vrije kost gegeven worden. Of anders gezegd: de deken en het kapittel moesten gastvrij ontvangen worden tijdens de valkenjacht met hoiren perden, vogelen ende honden.
In 1656 boerde er de weduw Willem Peters van den Berch, wiens zoon Bastiaen de hoeve in 1680 aan Jan Michiel Wouters verkocht. Na een jaar liet hij de boerderij/herberg, uitgevoerd in ‘vakken’ met veel vitselwerk, grondig opknappen: -in de stall verscheijde facken dicht bestreeken met leem; -in de schaepskoij gemaeckt een nieuw gebont aende suijdt sijde; -aende huijsinghe gedaen drie vaeten kalck, tot reparatie als besetsel. De eigenaar was behalve boer, ook herbergier, voerman en boterhandelaar.

In de herberg werden regelmatig militairen ingekwartierd. Zo waren tussen 10 en 15 september 1683 bij Jan Michiel Wouters een capiteyn met een peert en twee man gehuisvest. Uit die tijd dateert ook de vermelding van de oudste Esbeekse winkel. Hij bezat veel winckelwaeren soo van seep, olye ende traen, als brandewijn en seecker quantiteijt zout. In 1689 verbleef er wederom een kapitein, terwijl de gewone soldaten in 26 andere gezinnen in Esbeek werden ondergebracht. In 1707 werd Mathijs van de Kieboom eigenaar en in 1715 trof men bij hem in de kelder aan: -twee half vaten bier vol; -een ton lopende inlans; -een ton Luick vol; -een ton Luick lopent. Drie jaar later trof men nog een kinneke wit bier aan. In september 1726 kocht Peter van Laarhoven de hoeve. Interessant is nog de vermelding onder aan de akte: datse ’t selve huys nogh schuer niet en sullen mogen afbreecken. Begrijpelijk dat men bang was voor leegstand en desolate goederen. Maar is dat niet enigszins overgeslagen … naar de overburen?

Vergelijkbare berichten