Jager in Diessen in 1731 naar eeuwige jachtvelden

Gerrit Moonen zat in 1727 achter enkele Diessense vrouwen aan op het Hoogeind

Jacobus van Vessum was een fanatiek jager en op een mooie middag zat hij thuis in de Kerkstraat te genieten van een kopje thee. Het was 4 oktober 1731 en hij verkeerde aanvankelijk in goed gezelschap: pastoor Matthias van Eysendijk, koster mr. Jacobus van Leeuwen en nog enkele anderen. De twee notabelen veerden plotseling op en kozen spoorslags het hazenpad. Ze hadden Gerrit Moonen zien aankomen, roken onheil en verlieten instinctief de woning aan de achterkant. De binnenkomer eiste allereerst een roemertje brandewijn en begon over de jacht: Ick ga morgen inde Bieste Hey jaegen, wilt gij daer komen. Ick sal uw daer waghten en ick sal mijn roer met kogels laeden! Van Vessum antwoordde: Ick heb nergens te jaegen als op de waerand van mijn Heer de Cort en heb noyt woorden tegen uw gemaeckt! Om deze woorden kracht bij te zetten tapte Jacobus uit een ander vaatje en bracht vermetel een glas bier naar Moonen die maar bleef dreinen met verbaal geweld: schelden en raesen!

Getuige Jan van Hoof zag vanuit zijn stal de beide kemphanen naar buiten komen en besefte dat ze elkaar hevig naar het leven stonden. Ook zag hij dat Jacobus een schop pakte en Moonen daermede ter aerde sloegh! Die krabbelde echter overeind en stak met zijn getrokken mes in op Van Vessum die daardoor nog seer bebloeyt het huis net kon bereiken. Toen hij naar binnen strompelde was hij ter aerde nedergesoncken en stierf ter plekke aan zijn verwondingen op zijn rug.
Zijn belager Moonen kwam iets verder. De ruziemaker wist eigenhandig in alle duizeligheid met één voet in het graf het Diessense kerkhof te bereiken, maar bleef daar even later geheel van kant in de wal liggen. De jacht was definitief ten einde; de kust was veilig! De pastoor en de koster konden weer ongeschonden uit hun schulp kruipen en zonder aflaten de helpende hand toesteken.

Dat deden ook dokter Matthias Roeykens en chirurgijn Pieter van Campenhout. De lichamen werden geopend en de dossiers gesloten. Van Vessum had twee steken: één hoog in de zij en de ander wat lager doorgaende ende quetsende de slincker vleugel der loospeypen. Moonen had een steek in de borst tussen de derde en vierde rib, pinnetrerende de caviteyt van den thorax ende quetsende de bultachtige deel van de lever.
Onze Gerrit Jan Moonen was trouwens drie jaar eerder, op 6 februari 1727, ook al op jacht geweest. Met een clubje opgeschoten jongelui uit Diessen, allen nog vrijgezel, was hij in volle achtervolging op een groepje jonge meiden. Die hadden zich in de huurboerderij van Jacob Joost Merken op het Esbeekse Hoogeind verschanst. In Diessen had hij later dus … een echt blauwtje gelopen!