Met een stoomploeg door Beek naar Esbeek in 1906
Al in 1950 keek de voorzitter van de Heidemij wat meewarig terug op de rigoureuze Esbeekse ontginningen: “Alle bewerking van de bodem, bebossing, ontwatering, normalisering, ruilverkaveling, vervening en bevloeiing, kortom de ontginnende factoren in ruime zin, verstoorden de samenstelling van het oude land. Allerlei interessante en boeiende levensgemeenschappen werden grof en gedachteloos ondergeploegd met behulp van ossen en paarden, van stoommachines en benzinemotoren en jaar op jaar verdween er weer een lap van de natuurlijke vegetatie en bleef er in menig gebied maar een schijn van het oude karakter bewaard”. Tot 1906 gebeurde het ploegen met een ossenploeg. De Sacksploeg werd getrokken door zes ossen. Rudolf Sack was in 1863 begonnen met een fabriek voor zaaimachines en ploegen. De ossen konden echter geen standhouden, want zij konden per dag slechts een halve hectare omleggen. Na zeven jaar trouw hun plicht gedaan te hebben, moesten zij het veld ruimen. De eerste rentmeester Cornelis Sissingh keek vanuit zijn kantoor onder de Brandtoren in 1917 nog wel lyrisch terug op de vroege ontginning: in 1906 komt er een groot geweldig monster, en door poelen en plassen, door hooge en lage heide, beweegt zich thans een nog veel grotere ploeg als vanzelf. Als door een onzichtbare kracht wordt het zware werktuig voortbewogen. Ginds staan echter de stoommachines die den ploeg met snelle vaart door den grond trekken.
Op 28 juni 1906 kreeg Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het verzoek om een niet alledaagse vergunning af te geven. A.A. Nengerman, directeur van de Nederlandse Heidemaatschappij, wilde ten behoeve van de machinefabrikant F. Ottomeyer uit het Duitse Steinheim enkele provinciale en gemeentelijke wegen gaan berijden met een stoomploeg. Vanaf het station in Tilburg reed men gezamenlijk door Broekhoven, via Hilvarenbeek en Esbeek naar het Landgoed De Utrecht onder Hooge en Lage Mierde. Er werden uiteraard wel enkele voorwaarden gesteld. Allereerst mocht de snelheid niet groter zijn dan van een ´voetganger in stap´. Verder moest tien meter voor de trekkende ´locomobiel´ een wachter met een rode vlag lopen, die naderende voertuigen moest waarschuwen. Ook moest de wachter elke bocht, kruispunt en wegversmalling vooraf inspecteren.
Dit kleine niet alledaagse konvooi, dat bestond uit twee locomobielen, een grote ploeg, een waterwagen en een woonwagen, kreeg vergunning tot en met zaterdag 1 december. Op 17 maart 1908 is de Beekse veldwachter G. van de Walle al vroeg op zijn post. Hem werd opgedragen om van Hilvarenbeek via Esbeek wederom de stoomrydende locomobielen, ploegen, woon- en waterwagens te begeleiden. Voor de provinciale weg Tilburg-Hilvarenbeek was A. de Bruin uit Tilburg de opzichter. Deze keer kwam het konvooi uit de ontginning in de Peel. In 1912 werd voor de laatste keer gebruik gemaakt van de stoomploeg, die steeds geheel door Duitsers werd bemand. Is het vooral daarom dat zij voornamelijk in Esbeek … stoom afblazen?