Twee oude Beekse straatnamen onder de loep genomen

In de Gelderstraat diende men vroeger 'tol' te betalen bij de Tolbrug

Momenteel ligt de Bloemenstraat tussen de Hakvoortseweg en de Diessenseweg. Vroeger liep het straatje, via het gemeyntje ‘Beerten’, door naar het Laag Spul: het nog steeds open grasveldje ten zuidoosten van de Akkermolen. Op de kadasterkaart van 1830 wordt het drassige weggetje nog Bloemstraatje genoemd. In Esbeek bezat Jan Jacobus van Gestel in 1792 de Bloemkensacker. In 1656 werd die Blomkensacker genoemd. Deze laaggelegen modderige akker lag juist ten zuiden van de Loop. In Poppel kende men de Bloemacker of de Blommen Acker. De woorden ‘bloem’, ‘ploem’ en ‘blom’ betekenden in oorsprong: slijk, modder! In de borgemeesters rekening van Westerwijk en Vrijthof lezen we: betaelt aen Cornelis Lemans van het brucxken aent Blommen Hecken. Hier moeten we ook zeker niet aan een afsluitend hekwerk met bloemen denken! In oorsprong zal het Bloemenstraatje slecht begaanbaar geweest zijn door de lage ligging en de modderige ondergrond.

Helaas worden mooie oude toponiemen met het element ‘eyck’ of ‘eeck’ ook vaak verkeerd geïnterpreteerd. Het meest treffende en hardnekkige voorbeeld is uiteraard Bergeijk dat zelfs de boom op haar vaandel heeft afgebeeld. Oude namen met het element ‘eek’ duiden op lage moerassige natte bodems. Beek heeft zijn Eekhool en Biest-Houtakker zijn talloze Eickhoff namen. In Esbeek bezat Jan Peter Jans in 1665 de akker in de Eeckhoff. Een nog mooiere naam in Esbeek is Bree Eijck. De weduwe Niclaes Sweens had in 1690 den Bree Eijck in eigendom. De stap naar brede eikenbomen is dan later natuurlijk snel gezet. Helaas: bree betekende niets anders dan ‘modder’. Zo werd het voormalige riviertje door Esbeek (=modderbeek) in de zestiende eeuw ‘Breedebeeck’ genoemd.
Neel Claes Otten woonde in 1515 in de Gelderstraat opten Tolbrugge en hij was toen ook vorster in Hilvarenbeek. Behalve een plaatselijke tol kende Hilvarenbeek reeds lang de Zwijgende of Brabantse landtol. Dat de vrachtrijder verplicht was om die wegen met de tolwachten te nemen is waar. Maar dat de Gelderstraat een relatie zou hebben met ‘te gelden maken’ is volgens mij onjuist. Ook het verband met de brandschattingen door de Geldersen, de eerste keer in augustus 1388, is niet steekhoudend.

Kort na 1500 woonde chirurgijn Cornelis Anthonis van Aelst in de ‘Moelenstraete’, het verlengde van de Gelderstraat. In 1626 werd van zijn dochter Anneken de nalatenschap gedeeld. Hierin bevond zich een huis in de Gelderstraat aent hecken aldaer. Hiermee werd een van de vier draaibomen bedoeld, die Beek tegen allerlei gevaren moesten beschermen.
Het element ‘gelde’ betekende: onvruchtbaar en tevens hoog. De gronden zowel ten westen als ten oosten van de weg naar Esbeek zijn niet erg vruchtbaar en de heuvelrug is nu nog duidelijk merkbaar. De toevoeging ‘straat’ is perfect want het volgde een nu verdwenen afwatering die parallel aan de oostkant lag. Andere termen die een onvruchtbaar gebiedje aangeven waren: bijster, besterd, padde, grim, kaal, scherp en vaar. Maar als bij ’t Schop prachtige ‘gelde koeien’ lopen, zijn zij dan ‘gust’, niet drachtig of misschien … wel onvruchtbaar?