Wateroverlast dramatisch in 1739 in Hilvarenbeek en omgeving

Grote overstroming en wateroverlast in Hilvarenbeek in februari 1974

Op 1 mei van het jaar 1315 begon het in onze streken verschrikkelijk en onophoudelijk te regenen. Na tien maanden klaarde de hemel weer enigszins op. Het gevolg van deze catastrofe was een nieuwe ramp: een pestepidemie die in de Kempen duizenden slachtoffers maakte. Bovendien kwamen door de hongersnood, die volgde op het erbarmelijke natte weer, nog eens vele bewoners om het leven. De Beekse kanunnik en schrijver Adriaen Wijten repte in zijn ‘wereldkroniek’ zelfs van een hongersnood Quasi per totum mundum (in bijna de gehele wereld). De zomer van 1585 was ook bijzonder nat zodat er grote armoede kwam en er hongersnood ontstond. Het jaar daarna was even vochtig zodat de akkerlanden in Beek bedorven waren en het graan erg schaars werd. Men werd zelfs gedwongen gewoon veevoer te eten. In Moergestel was het koren ook zo schaars dattet volck heeft moeten eten inder noot garsten, boonen, wacken ende oock spueriën broot.
Op 11 december 1615 barstte er een hevig onweer los. De Beekse toren werd door de bliksem getroffen en raakte in brand. Gedeelten van de brandende torenspits vielen op het dak van de kerk. Door de felle wind vatte dat ook vlam en in korte tijd brandde de kerk helemaal uit. Alleen de sacristieën bleven gespaard. Op de avond van 30 mei 1630 waaide Jan Willem Merten Otten tijdens een ziedende storm pardoes van de brug over de Spruytenstroom af toen hij in de buurt van de Kleine Voort was gekomen. Zijn vrouw Cathelijn Goyaerts van Myerde zat al enige tijd in spanning thuis op hem te wachten. Ter gelegenheid van Sacramentsdag had hij deelgenomen aan de Venerabele-Gildemaaltijd. Op weg naar huis was hij onnoselyck versmacht tegen over Peter Hansen weduwe in het Raeck aen de vonder, doer den stercken wint vanden vonder affgewayt.

In het late voorjaar van 1662 waren geweldige slagregens en stormwinden er de oorzaak van dat de Beekse gewassen plat tegen de aarde waren geslagen. Het graan kon zich niet meer herstellen zodat het schom ende oncruyt daerdoor boven uyt was wassende. Het jaar daarop was misschien nog wel natter en de oogst dramatisch slecht. Het gras was geheel verrot en de beemden en hooilanden stonden onder water. Door de aanhoudende regenval was er zo weinig voedsel dat veel beesten, paarden en schapen, jae geheele stallen ende gehuchten daer van sieck ende uitgestorven sijn. Dat jaar en ook in 1664 was de rogge-oogst totaal mislukt, doordat er een schadelijke ‘honingdauw’ gevallen was. Het zaaizaad kon niet eens worden terug gewonnen.
Op 24 juli 1731 was het bloedheet geweest. Men snakte naar regen, maar het zou helaas iets te veel van het goede worden! De boeren in Hilvarenbeek, Esbeek en Diessen werden nog enigszins gespaard, maar die in De Mierden kregen de volle laag: een gruwelijk onstuymigh onweder van een wervelwint, harde stortregen, verschrickelijke zwaare geschitterde donderslagen en gedurige als brandende weerlichten. De hagelstenen waren zo groot als litte van vingers. De oogst was totaal weggevaagd en in een paar uur tijd werd het hele dorp geruïneerd. De bewoners van Hilvarenbeek en omgeving hadden in 1737 al gekampt met gigantische regens en overstromingen. Maar 1739 spande de kroon. Het zachte voorjaar bracht enorm veel regen, zodat de stallen, kelders en huizen onder water liepen. De landerijen stonden tot laat in de lente onder water. Het regende continue in januari, februari en maart. Tot de maand mei waren er geen drie dagen zonder regen! Nadat de akkers met koren omgeploegd waren probeerde men vergeefs zomervruchten te telen. Zelfs gras kon niet worden gewonnen. Wel werd de verponding (belasting) voor Hilvarenbeek behoorlijk verlaagd.

Onweer kwam elk jaar wel een of meerdere keren voor. Maar op 23 maart 1753 was het onweer ongemeen fel en er vielen zware buien met veel ‘hagelslach’. Het gevolg was een fikse brand in het Beekse raadhuis. In 1751 was de oogst overigens grotendeels vernield door de hagel. De storm in het najaar van 1771 had ook voor veel overlast gezorgd. In het archief vonden we vooral schade, het betrof afgewaaide pannen, aan het schoolhuis. De metselaar Martinus Sleddens beurde 6-11-8 gulden wegens reparatie aan de woning van de schoolmeester.
Elk jaar werd de schouw van wegen, beken en stromen traditiegetrouw in de maand mei uitgevoerd. Doch in 1807 werd die controle uitgesteld vanwege het vele wateroverlast. Het water stond ook overal veel te hoog om goed werk te kunnen verrichten. De aardappeloogst kwam in gevaar en dit had de inwoners gebracht in eene deernis volle ramp van tegenspoed en nooddruft. Er werden lijsten met onvermogenden naar de Landdrost van Brabant gestuurd om hulp. Laten we tot slot de grote hagelbui van 1886 nog noemen. De hele regio werd op 1 juni het slachtoffer van de alles verwoestende hagel en stortregens. De Beekse burgemeester Frans Verlinden schreef wanhopig: “Deze ramp treft den landbouwenden stand nog gevoeliger, omdat deze sedert eenigen tijd in kwijnenden toestand verkeert”. De Beekse raadsleden zouden in de verschillende haardgangen zelf de schade gaan taxeren. Marinus Souwen had zijn werk in Esbeek blijkbaar te goed gedaan. Hij moest zijn ‘huiswerk’ opnieuw doen, want hij zat meer dan 30% te hoog. Wist dit kloeke boertje aan de IJsselrijt niet dat hij zich aan de wet moest houden en dat zijn naam ‘souwe’ betekende: sloot voor de ‘afwatering’ en niet … voor de ‘afrekening’?

Vergelijkbare berichten